Een technologische innovatie heeft meer nodig dan budget, positieve haalbaarheid studies en werkende prototypes om te slagen. Dat laat Bruno Latour zien in een fascinerende roman over de geboorte en dood van Aramis, een Frans innovatieprogramma gericht op point-to-point geautomatiseerd openbaar vervoer over een spoor (Aramis ou l’amour des techniques, 1992) . De roman is gebaseerd op Latours eigen onderzoek naar het Aramis programma, dat gelopen heeft van 1969 tot 1987. Na jaren van veelbelovende berichten over de voortgang van het geavanceerde systeem rest er uiteindelijk slechts een 800 meter lang, overwoekerd testtraject nabij Parijs.
Voor Latour heeft technologie haar eigen plaats in de evolutie en technische objecten leven in de interacties in hun netwerk en met mensen. Je kunt van technische objecten net zo goed houden als van een schattige pinguïn. Een technologische innovatie komt tot leven als het gebruikt wordt, als flinke aantallen gebruikers het op de proef stellen, kapot maken, testen in de praktijk. De creatie verlaat zo de plannen, tekentafels en werkplaatsen voor prototypes voor een leven in de werkelijkheid. Als een innovatie faalt in het gebruik en niet voldoende aangepast kan worden, dan sterft het. Zonder hulp van zijn makers is de creatie weerloos. Fouten moeten worden opgelost, verbeteringen moeten worden aangebracht, misverstanden opgelost.
De hoofdpersonen in het boek vinden vele mogelijke oorzaken voor het beëindigen van het Aramis programma. Eén daarvan is de ontdekking dat de opdrachtgevers het innovatieprogramma niet willen zien als een onderzoekstraject. Voor het operationeel krijgen van het Aramis concept zijn op meerdere fronten technologische doorbraken nodig: non-mechanische koppelingen, een motor die elektronisch gestuurd zijn snelheid kan aanpassen, softwarematige aansturing van rijtuigen. Toch willen de opdrachtgevers Aramis zien als een productieprogramma voor een geavanceerde nieuwe lijn. De ontwikkeling van een exploiteerbare lijn vormt het perspectief dat voor Aramis werd gehanteerd. Daar passen geen onzekerheden in die samenhangen met een onderzoeksprogramma.
Uitgaande van de schaal van het Aramis programma is in Nederland een vergelijking mogelijk met het project ‘rekeningrijden’. Om de toenmalige verstopping van de snelwegen tegen te gaan bedenkt het Kabinet in 1998 een elektronische vorm van tolheffing voor het rijden op drukke punten op drukke tijden. Een financiële prikkel dus om de drukte te mijden. Het systeem mag de doorstroom niet hinderen en wordt daarom uitgevoerd via automatische detectie door tolpoorten. De detectiegegevens worden opgeslagen in een database en verwerkt in een informatiesysteem. Het plan komt tot stilstand in 2001, maar begint een nieuw leven in 2005, nu als ‘kilometerheffing’: een variabel systeem van wegenbelasting naar gelang het daadwerkelijk gebruik van wegen. Het plan wordt na de val van het kabinet Balkenende IV niet meer opgenomen in de regeerakkoorden.
De uitvoering plannen voor rekeningrijden en kilometerheffing kenmerken zich door zowel technologische vernieuwing als politieke strijd. Technologie moet onder druk van buitenaf ineens snel operationeel zijn, of prestaties van systemen tijdens het testen worden politieke argumenten (1 fout op 10.000 auto’s kan niet, de beveiliging van de database is niet waterdicht). Niemand houdt van het systeem of is trots op de technische prestaties. Nu zijn er alleen nog de wegkwijnende stellages van de tolpoorten over.
Meer algemeen zien we voorbeelden van liefdeloze behandeling van technologie bij het creëren van software. Niet zelden houden programmeurs niet van de software die ze maken, of krijgen de kans daar niet voor. Veel software krijgt niet de gelegenheid zich te ontwikkelen in harde praktijk van intensief gebruik op kleine schaal, met de bijbehorende feedback. Zo blijft de code dood tot het van de tekentafel direct in de ruwe werkelijkheid terecht komt. De hulp van de makers vaak beperkt tot het oplossen van storende fouten, verder moet de software het maar redden met haar gebruikers. Zo bezien leveren de nodige software ontwikkelingstrajecten monsters af, die zonder liefde en hulp van hun makers de confrontatie met hun gebruikers aan moeten. Gebruikers die, tegengehouden door interfaces met littekens en een houterige manier van bewegen, de software niet in hun armen sluiten.
Dankzij Latour weten we dat liefde een noodzakelijke voorwaarde is voor een geslaagde technologische innovatie.