Innovatie wordt steeds meer de heilige graal van de wereldeconomie. Wie niet mee doet kan uitgerangeerd raken (Kodak, Xerox), wie vol inzet op innovatie bloeit (Apple, Google). Veel innoveren is het devies en bij voorkeur disruptief (innovatie die een nieuwe markt creëert of een bestaande op zijn kop zet). Maar wat is innovatie eigenlijk en hoe innovatief moet een organisatie zijn?
Om met het eerste te beginnen: innovatie is niet heel eenduidig gedefinieerd. Er is een definitie van de OECD die vaak wordt gebruikt, daarin wordt innovatie beschreven als de implementatie van een nieuw of sterk verbeterd product (of dienst), proces, methode of organisatie van het werk. Het is duidelijk dat ‘nieuw’ en ‘sterk verbeterd’ nogal vage begrippen zijn. Essentieel is dat het gaat om daadwerkelijke toepassing van een vernieuwing, die waarde toevoegt voor de organisatie (voor klanten, medewerkers, partners).
Bovenop een vaag begrip komen populaire opvattingen over innovatie die ook niet bijdragen tot iets als een helder innovatie beleid. Belangrijke heersende opvattingen die contraproductief kunnen werken zijn:
- Hoe groter de verandering hoe beter.
- Veranderingen hebben betrekking op technologische vernieuwing of maken hier gebruik van.
- Klanten en medewerkers hebben behoefte aan innovatie.
Deze populaire opvattingen zijn niet alleen onjuist, maar kunnen een organisatie ook veel ellende bezorgen in de vorm van mislukte experimenten, niet effectief bestede middelen of gefrustreerde medewerkers. Het is daarom zinvol deze opvattingen eens onder de loep te nemen.
Hoe groter hoe beter
Er kunnen zich voor een organisatie grote veranderingen voordoen, zoals een nieuw product, een nieuwe markt of een nieuw pand, maar over het algemeen zijn veranderingen een optelsom van veel kleine activiteiten. Een geslaagde verandering wordt daarom meer bepaald door de mate waarin een verandering gedragen wordt dan door de omvang. Een voorbeeld: een organisatie wil innoveren door het gebruik van interne en externe data en heeft hiervoor software aangeschaft voor geavanceerde data analyse. Het gebruik van de software wordt toegewezen aan de afdeling planning & control. De waarde van deze verandering wordt vervolgens bepaald door het concrete gebruik ervan in de organisatie: komen relevante data beschikbaar voor analyse, heeft de afdeling Planning & control de tijd en de expertise om de gewenste analyses uit te voeren, worden de rapportages van de data analyse gebruikt voor het nemen van beslissingen. Het gaat hier dus om innovatie met weinig Big Bang en veel kleine stapjes.
Uit Nederlands onderzoek in de industriële sector komt naar voren dat technologische innovatie 25% van het uiteindelijke innovatiesucces bepaalt. Daartegenover staat dat sociale innovatie, bestaande uit management, organisatie en arbeidsaspecten, voor 75% van het succes zorgt. Voor organisaties in de publieke sector zou het belang van sociale innovatie ten opzichte van technologische innovatie nog groter kunnen zijn.
Een voorbeeld: een organisatie kiest ervoor meer bevoegdheden en budget te delegeren naar operationele teams.. Dit leidt tot een aantal veranderingen: de teams passen meer onderlinge taakverdeling toe, delen van het werkproces worden zelf ontworpen of aangepast, er wordt meer gebruik gemaakt van nieuwe technieken en procedures worden sterk vereenvoudigd. Bovendien: er is nieuw elan en enthousiasme bij de teamleden. Al deze innovatie draait niet om technologie, maar om veranderingen in de organisatie.
Er is behoefte aan innovatie
Hoewel beleidsmakers innovatie omarmd hebben als een belangrijk begrip en een wenselijk doel, is hier toch enige relativering op zijn plaats. Economisch gezien is innovatie een middel om nieuwe omzet te creëren of bestaande omzet te behouden. Maatschappelijk gezien is innovatie een middel om tot oplossingen te komen voor sociale vraagstukken. Het gaat er bij innovatie niet om de vernieuwing op zich, maar om een betere oplossing voor een bestaand of latent probleem. Klanten zitten niet te wachten op innovaties, maar op betere oplossingen. Zo bestaat bijvoorbeeld de techniek van online leren al heel lang, vooral toegepast door dunbevolkte landen waar fysieke afstanden een belemmering zijn om leraren en leerlingen bij elkaar te brengen. Met diezelfde techniek kun je echter een oplossing aanbieden waarbij binnen een leerjaar een grotere differentiatie in leertrajecten mogelijk is. Hier is de techniek dus niet nieuw, maar wel de oplossing.
Innovatie als natuurlijk proces
Een aansprekend voorbeeld van innovatie in het onderwijs komt van de Engelse docent scheikunde Jim Baker. Hij bedacht in de jaren ’80 (!) dat het beter was om het lesgeven om te keren: in plaats van lesgeven aan leerlingen die niet weten waar je over praat en ze daarna er huiswerk over laten maken, beter eerst leerlingen voorbereidend huiswerk laten doen en in de les de stof doornemen waar de leerlingen al wat van weten en vragen over kunnen stellen. Later kon zijn aanpak ondersteund worden door nieuwe technologie, zoals internet en YouTube. Wat zijn voorbeeld aantoont is dat het succes van innovatie afhangt van wat er gebeurt tussen professionals, klanten en partners. Ieder proces van innovatie zou dat als start- en eindpunt moeten hebben.